Met I Could Live in Africa wordt binnen Morality voor het eerst teruggekeken op het verleden. Deze vierde akte belicht de houding van kunstenaars die ervoor kozen om vooral eerst als collectief te opereren, met als doel tegenstand bieden aan een hermetisch, autoritair sociaal en politiek systeem. Daaruit volgden uiteenlopende artistieke praktijken die emblematisch zijn voor een verborgen beweging, die werd gedreven door de behoefte om ruimte te scheppen als alternatief voor de benauwde morele en esthetische culturele norm die in Polen heerste tijdens en na de staat van beleg (13 december 1981 tot 22 juli 1983).
I Could Live in Africa – de titel is ontleent aan een documentaire over de Poolse postpunk en reggae band Izrael van de Nederlandse filmmaker Jacques de Koning – onderzoekt de stemming die deze ‘wilde’ groep kunstenaars in het communistische Polen van de jaren 1980 deelde met muzieksubculturen (punk, new wave, reggae). De door een sombere politieke en economische context getekende houding leidde tot een uitbarsting van subculturen, die zowel de beperkte productiemogelijkheden als het monopolie van het regime op uitgeverijen en opnamestudio’s, omzeilden. De beweging bloeide tegen een achtergrond van politiegeweld, gesloten grenzen, lege winkelzaken en regelmatige stroomonderbrekingen. Haar esthetische wapens waren protestposters, zines en graffiti, assemblages van afvalmateriaal, collages, wilde expressieve en primitieve vormen, concerten die veranderden in extatische groepsrituelen en openingsrecepties die transformeerden in geimproviseerde happenings. Hoewel het bepaald geen ‘grappige’ tijd was, waren deze culturele manifestaties doortrokken van humor. Openlijk snerend naar het regime, werden de totalitaire staatspropaganda, het gebrek aan democratie, de naiviteit van de massamedia, de kerk en de culturele hypocrisie in het algemeen minachtend op de hak genomen.
Terwijl de punkbeweging in het westen de leuze no future uitventte, investeerden de Poolse punkers met grote volharding in een betere toekomst. Deze kunstenaars liepen niet achter een trend aan en hun kritiek was niet gebaseerd op kapitalistische vooronderstellingen. Zij boden niet alleen weerstand tegen het bestaande, maar creeerden ruimte voor een ander bestaan. Geinspireerd door de Rasta filosofie, die de val van Babylon verkondigde, werden deze kunstenaars bovenal voortgedreven door een stuwende energie en een honger naar vrijheid.